Page 68 - Code VVR 2017-2018
P. 68
Bijlage C: Wetten, regelingen en normen Deel 2 – Bijlagen bij De Code VVR Opmerking met betrekking tot deze artikelen: Het gebruik van een deltasteun met dwarsbeugel (ook bekend als Biermanbeugel of -klem) zonder een of twee extra spanband(en) aan de voorzijde van de rolstoel wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT) en Verkeerspolitie als ondeugdelijk gezien. Zonder spanbanden aan de voorzijde is het risico van achterover kantelen en het “loswerken” van de dwarsbeugel te groot. C.1.4 Wet personenvervoer 2000 De Wet personenvervoer 2000 is van toepassing op het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer. De Wet personenvervoer 2000 (Wp) is een kaderwet die de minister de mogelijkheid geeft nadere regels te stellen aan vervoerders, bestuurders en materieel. Veel artikelen uit de Wp 2000 worden uitgewerkt in het Besluit personenvervoer 2000. Dit besluit geeft onder andere een nadere uitwerking van de vergunningverlening, en geeft nadere regels voor de keuring van bussen en auto’s voor het taxivervoer. C.1.5 Besluit personenvervoer 2000 Het Bp 2000 geeft in de eerste plaats nadrukkelijk aan op welk soort vervoer de Wp 2000 niet van toepassing is. Zo is het Bp 2000 onder andere niet van toepassing op het “vervoer met auto’s voor eigen rekening en risico, verricht door […..] tehuizen ten behoeve van hun vaste bewoners, alsmede verpleeginrichtingen, psychiatrische instellingen, medische verzorgingstehuizen, medische dagverblijven of soortgelijke instellingen ten behoeve van hun patiënten” (artikel 2, onderdeel l). Voor voertuigen die niet vallen onder de Wet personenvervoer, gelden vanzelfsprekend wel de bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994 en de Regeling Voertuigen. Verder bevat het Besluit personenvervoer 2000 veel gedetailleerd uitgewerkte regels over tal van zaken. Vooral hoofdstuk 6 is daarin interessant omdat het speciaal gewijd is aan eisen die worden gesteld aan vervoerders, bestuurders en materieel. In de Code VVR zullen deze details niet verder worden beschreven. C.1.6 Wet op de medische hulpmiddelen / Besluit Medische Hulpmiddelen Het Besluit Medische Hulpmiddelen (BMH) is op 14 juni 1998 definitief van kracht geworden (Stb 1996, 243). Het is de Nederlandse uitwerking van de Europese richtlijn 93/42 EEG. Dit besluit regelt de voorwaarden waaronder medische hulpmiddelen in de Europese Ruimte in de handel gebracht en toegepast mogen worden. Het besluit stelt regels voor de wijze waarop en hoe fabrikanten vastleggen dat hun producten aan de in de richtlijn gestelde “essentiële eisen” voldoen. Pas dan mogen hun producten van een CE markering worden voorzien. Behoudens enkele uitzonderingen moeten alle medische hulpmiddelen voorzien zijn van een CE-markering. Conform artikel 1, lid 2a van de Europese richtlijn dient onder het begrip ‘’medisch hulpmiddel” te worden verstaan: elk instrument, toestel of apparaat, elke stof of elk ander middel dat bestemd is om bij de mens voor de volgende doeleinden te worden aangewend: diagnose, bewaking, behandeling, verlichting of compensatie van verwondingen of een handicap. Hieronder vallen dus ook rolstoelen. In het BMH is overigens niets vastgelegd over het gebruik van een rolstoel in een voertuig als vervangende zitplaats. Alleen als een fabrikant aangeeft dat een rolstoel bedoeld is om in een voertuig vervoerd te worden, zal deze ook aan de daartoe bedoelde essentiële eisen moeten voldoen. In artikel 1, lid 1a van de Wet wordt beschreven dat een “naar maat gemaakt medisch hulpmiddel” een hulpmiddel is dat speciaal vervaardigd is volgens voorschrift van een arts of van een andere persoon die daartoe uit hoofde van zijn beroep bevoegd is. Daarbij zijn onder diens verantwoordelijkheid de specifieke kenmerken aangegeven. Bovendien mag het hulpmiddel uitsluitend door een bepaalde patiënt worden gebruikt. Deze groep hulpmiddelen mag niet voorzien zijn van een CE-markering. Het onderscheid met de “standaard “-producten is dan dat in gegeven omstandigheden de door de fabrikant vastgelegde kenmerken niet toereikend zijn om aan de noodzakelijke functionele eisen van een hulpmiddel naar maat te voldoen. De verantwoordelijkheid voor de wijzigingen (die dan tot nieuwe kenmerken leiden) ligt dan bij de in artikel 1a genoemde arts of adviseur. In deze laatste situatie kan de inbreng van een adviseur van cruciale betekenis zijn met betrekking tot de bouw of uitrusting van een rolstoel en de wijze waarop deze veilig vervoerd kan worden in een auto (taxibus). 68 Uitgave 2017 / 2018 © Ing. A.W.Peters