Page 35 - Code VVR 2017-2018
P. 35
Deel 1 – De Code VVR Richtlijnen 7.1.9 Loskoppelen rolstoel, uitrijden en op de plaats van bestemming brengen Bij het loskoppelen, uitstappen en op de plaats van bestemming brengen van de rolstoelgebruiker gelden dezelfde richtlijnen als bij het ophalen, instappen en vastzetten van de rolstoel. • Bij meerdere rolstoelgebruikers instrueert de chauffeur hen vooraf om in verband met de veiligheid in ieder geval niet zonder zijn begeleiding het voertuig proberen te verlaten. 7.1.10 Gebruik veiligheidsgordel Als de rolstoelinzittende niet kan overstappen naar een reguliere autostoel, moet hij op de juiste wijze een veiligheidsgordel gebruiken. Afhankelijk van het type voertuig of rolstoel kan het een standaard driepuntsgordel zijn dan wel een gordel die gefixeerd wordt aan het vastzetsysteem of de vloer van het voertuig. Het gebruik van een veiligheidsgordel is verplicht. De veiligheidsgordel dient aanliggend tegen het lichaam aangebracht te worden. De “vrije gordelloop” mag niet beperkt worden door onderdelen van de rolstoel of overmatige kleding. Zo nodig dienen rolstoelonderdelen zoals armleggers of tafelbladen tijdens de rit losgenomen te worden. Een reeds in de rolstoel aanwezige fixatie(gordel), die bedoeld is voor houdingsondersteuning of - correctie, kan de veiligheidsgordel niet vervangen. Dat kan alleen als die fixatiegordel samen met de rolstoel aan de wettelijke eisen voor een speciale veiligheidsgordel voldoet. (RVV, artikel 59, lid 4) 7.1.11 Aangepast rijgedrag De chauffeur moet voldoende tijd hebben om de rit goed uit te kunnen voeren. De ritplanning is daarvoor maatgevend. Als in de planning onvoldoende rekening is gehouden met de aard van de rit (= haalbaarheid binnen de beschikbare tijd), kiest de chauffeur voor veiligheid en kwaliteit en neemt hierover contact op met de centrale of opdrachtgever van de rit. Andere aandachtspunten: • Regels voor optrekken, afremmen en snelheid zijn niet eenduidig te geven. Veel factoren zijn hierop van invloed. Bijvoorbeeld: de aard van de handicap, type voertuig, soort en kwaliteit van het wegdek, aanwezigheid van obstakels, weersgesteldheid, overig verkeer, enzovoort. In ieder geval dient de chauffeur rustig en gelijkmatig, dus zonder schokken op te trekken, te sturen en te remmen. Bij het stoppen brengt hij het voertuig geleidelijk tot stilstand en voorkomt hij dat passagiers op het laatste moment een kleine schok ervaren. • De chauffeur rijdt anticiperend. Dat betekent dat hij zoveel mogelijk inspeelt op het verkeersbeeld, het wegdek en het rijgedrag van de overige verkeersdeelnemers. Daardoor is hij beter in staat het voertuig rustig tot stilstand te brengen en een noodstop te voorkomen. Ook onverwachte bewegingen van het voertuig moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. In bochten en bij drempels past hij snelheid en rijstijl aan om het overhellen en schokken van passagiers zo veel mogelijk te beperken. • De bestuurder kan de route niet altijd zelf bepalen. Maar als er alternatieven zijn, dan dient de bestuurder de route te kiezen die voor de passagiers het meeste comfort biedt. 7.1.12 Gedrag bij calamiteiten en dilemma’s Uitgangspunt bij ongevallen of incidenten is dat de (persoonlijke) veiligheid van de chauffeur voorop staat. Hij moet, tenzij hij zelf slachtoffer is, in staat zijn om handelingen uit te uitvoeren die in het belang zijn van (het redden van) de cliënt(en). Afhankelijk van de ernst en de plaats van het ongeval of incident moet hij direct hulpdiensten kunnen inschakelen (112 bellen). Daarna zijn, afhankelijk van de bedrijfsvorm van de vervoerende organisatie, verschillende handelwijzen mogelijk. Te denken valt aan bijvoorbeeld het inschakelen van de centrale of opdrachtgever van de rit, een vervangende auto (taxi) te laten komen, het (laten) doorgeven dat er vertraging is opgetreden, enzovoort. Belangrijk aandachtspunt is dat de chauffeur goed communiceert met de cliënt(en), meldt wat hij gaat doen en dat hij de wensen en mogelijkheden zo mogelijk met de passagier(s) bespreekt. 7.1.13 Oplossen van dilemma’s Dilemma’s ontstaan als de chauffeur door passagiers wordt gevraagd om van de richtlijnen af te wijken. Het is van belang dat de chauffeur de richtlijnen voor veilig vervoer altijd opvolgt. Dat is niet alleen in het belang van de rolstoelpassagier, maar ook in zijn eigen belang en dat van de vervoersorganisatie. Het is, afhankelijk van de omstandigheden, niet uitgesloten dat bij een ongeval de chauffeur of de vervoersorganisatie aansprakelijk wordt gesteld voor letsel of de materiële schade, als de (wettelijke) richtlijnen niet zijn opgevolgd. © Ing. A.W.Peters Uitgave 2017 / 2018 35