Page 46 - Code VVR 2017-2018
P. 46
Bijlage A: Praktijksituaties en werkmethoden Deel 2 – Bijlagen bij De Code VVR A.2.3 Rolstoellift Tegenwoordig zijn vrijwel alle nieuwe rolstoelbussen uitgerust met een elektrisch bediende rolstoellift. Liften kunnen gemonteerd worden aan de achterzijde van de voertuigen, in de zijdeur of onder de vloer. Bij rolstoelbussen die ingericht zijn voor meerdere rolstoelen is de lift meestal aan de achterzijde gemonteerd. De bediening van de lift vind plaats met bedieningsknoppen naast het plateau. Met de lift is het voor chauffeurs eenvoudig om zonder lichamelijke inspanning een rolstoel het voertuig in te brengen. Hoewel liften een welkome aanwinst zijn voor het eenvoudig en vrijwel zonder lichamelijke belasting naar binnen rijden van rolstoelen, brengen ze ook extra risico’s met zich mee. A.2.4 Afrijbeveiligingen liftplateau De afrijbeveiligingen van de liftplateaus - meestal een opklapbare aluminiumplaat - blijken in de praktijk niet altijd voldoende hoog om (sterke) elektrische rolstoelen en scootmobielen tegen te houden wanneer deze per abuis tegen de afrijbeveiligingen aanrijden. Ze kunnen er overheen “schieten”. Met enige regelmaat gebeuren er dan ook ongevallen. Daarom is het noodzakelijk dat fabrikanten zo snel mogelijk de afrijbeveiliging van liften verbeteren. A.2.5 Valrisico vanaf de autovloer Een minder opvallend, maar een zeker zo groot risico bestaat bij het verlaten van de bus wanneer het plateau van de lift niet op gelijke hoogte staat met de vloer van de bus, maar al vlak boven of op de grond staat. Voor de chauffeur bestaat daardoor het gevaar, dat hij druk doende in de auto achteruit loopt en niet in de gaten heeft dat het liftplateau al naar beneden is. De kans om van de vloer af te vallen is dan groot. Ook komt het voor dat als in de bus meerdere rolstoelen losgekoppeld worden van het vastzetsysteem, alvorens ze naar buiten worden gereden, de passagiers tijdelijk onbeschermd zijn. Wanneer een passagier zich daarvan niet bewust is en “alvast naar achteren rijdt” kan hij naar beneden vallen. De enige manier om dit risico te beperken is dat chauffeurs de rolstoelen pas mogen ontgrendelen als de betreffende passagier aan de beurt is om naar buiten gebracht te worden. Een extra automatische uitrijbeveiliging in de deuropening zou hier aanmerkelijk meer veiligheid kunnen bieden. Ook hier ligt een belandrijke taak voor de liftfabrikanten. Tot slot komt het voor dat anderen (begeleiders, bijrijders of buitenstaanders) behulpzaam willen zijn en de bediening van de lift overnemen. Hierdoor kan begripsverwarring ontstaan over de positie van de lift. Op grond hiervan mag de lift alleen bediend worden door de persoon die met het laden of lossen belast is (meestal de chauffeur). Tip: Het is van het grootste belang dat afrijbeveiligingen op kortst mogelijke termijn zo worden doorontwikkeld dat het niet meer mogelijk is dat rolstoelgebruikers van het plateau kunnen afvallen, ook niet wanneer er bedieningsfouten met een rolstoel of scootmobiel worden gemaakt. Gedacht kan worden aan verlengen van de afrijbeveiligingsklep tot tenminste de ashoogte van de gangbare rolstoelen en een automatisch in werking tredende doorrijbeveiliging wanneer de lift niet op gelijke hoogte staat met de wagenvloer. Een extra valbeveiliging door middel van een beugel langs de achterzijde van het plateau verdient daarbij aanbeveling. 46 Uitgave 2017 / 2018 © Ing. A.W.Peters
   41   42   43   44   45   46   47   48   49   50   51