Page 57 - Code VVR 2017-2018
P. 57
Deel 2 – Bijlagen bij De Code VVR Bijlage B: Beginselen en uitganspunten Bijlage B Beginselen en uitgangspunten B.0 Inleiding De wetgever beperkt zich in het algemeen tot het vastleggen van minimumeisen. Daarmee wordt voorkomen dat wetgeving te dwingend wordt en daarmee maatschappelijke en industriële ontwikkelingen belemmerd worden. De consequentie daarvan is echter dat er op tal van onderwerpen aanvullende informatie of verduidelijking noodzakelijk is om tot (gedrags-)verbetering en standaardisatie te komen. Het onderwerp “veilig vervoeren van rolstoelgebruikers” is daar één van. Daarom worden waar het van belang is, in deze bijlage voor verschillende deelonderwerpen achterliggende beginselen en uitgangspunten beschreven. B.1 Toelichting begrip “veiligheid” Zie ook het begrip “veilig vervoeren” in hoofdstuk 2. Het woord “veilig” wordt vaak gebruikt als een absoluut begrip. Maar is dat ook absoluut? De website “Wikipedia” geeft daartoe de volgende omschrijving: Het begrip veiligheid bestaat zowel rationeel als denkbeeldig. Rationeel kunnen er allerlei berekeningen worden toegepast op een situatie om te bepalen of deze veilig is. Daarnaast is er nog denkbeeldige veiligheid; iemand kan zich veilig voelen maar het rationeel gezien niet zijn en andersom. Dit wordt ook wel schijnveiligheid (resp. schijnonveiligheid) genoemd. Overal waar in de Code VVR het begrip veiligheid of veilig vervoer wordt gebruikt dient de lezer zich ervan bewust te zijn dat absolute veiligheid niet bestaat (!). B.2 Essentiële veiligheidsvoorwaarden bij het vervoer van rolstoelgebruikers Bij het vervoer van rolstoelgebruikers moeten verschillende zaken goed op elkaar aansluiten. Iedereen die bij het vervoer betrokken is heeft daartoe verantwoordelijkheden. Om misverstanden hierover te voorkomen moeten de volgende essentiële veiligheidsregels in acht worden genomen: • Rolstoelgebruikers die in staat zijn plaats te nemen op een reguliere stoel moeten dat zoveel mogelijk ook doen. o In de dagelijkse praktijk kan dit beginsel op gespannen voet staan met de bezettingsgraad van het voertuig. Als deze situatie zich voordoet moet in ieder geval voldaan worden aan de 2 aandachtspunten hierna. • Rolstoelgebruikers die niet kunnen plaatsnemen op een reguliere stoel, moeten beschikken over een “veilig vervoerbare” of een “vastzetbare” rolstoel. Daarbij moet aan drie voorwaarden worden voldaan: o De rolstoel moet goed aan het voertuig vastgezet kunnen worden en zo een goede vervangende zitplaats vormen. o De rolstoelinzittende moet vastgezet worden met een standaard aanwezige veiligheidsgordel van het voertuig of een veiligheidsgordel die deel uitmaakt van het vastzetsysteem. o De “vrije loop” van de veiligheidsgordel mag niet belemmerd worden door constructiedelen van de rolstoel. • Chauffeurs moeten het vervoer weigeren van “niet of niet verantwoord vastzetbare” rolstoelen. Van oorsprong “veilig vervoerbare” rolstoelen (Paragraaf 2.15, rolstoel type a) en “vastzetbare” rolstoelen (Paragraaf 2.15, rolstoel type b) kunnen geweigerd worden als in de praktijk blijkt dat het vastzetsysteem toch niet passend gekoppeld kan worden aan het frame van de rolstoel en of de vrije loop van de veiligheidsgordel wordt belemmerd. © Ing. A.W.Peters Uitgave 2017 / 2018 57
   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62